Tactieken op het slagveld
door Jogchem Dijkstra
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van een aantal algemene tactische punten op het slagveld.
_________________________________________________________________________________
Het belangrijkste om te onthouden over oorlogsvoering is dat de legers heel erg klein waren. In de slag bij Lincoln in 1217 vocht de Engelse koning bijvoorbeeld met slechts 400 ridders en 347 kruisboog-schutters tegen 611 ridders en ongeveer 1.000 man voetvolk aan de kant van de baronnen. Omdat de legers zo klein waren konden er geen manschappen opgeofferd worden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten bijvoorbeeld zoveel mensen dat er duizenden tegelijk konden worden opgeofferd om terrein te winnen. Gedurende de Middeleeuwen maakte elke dode het leger zwakker. Om elkaar te beschermen vormden de eenheden dichte formaties, zodat iedereen onderdeel werd van een groter geheel. De band tussen de krijgers was erg belangrijk, je moest je op je strijdmakkers kunnen vertrouwen. Voor de ridders was dat geen probleem, omdat een legereenheid vaak familie van elkaar was of uit hetzelfde gebied kwam en ze elkaar al hun hele leven kenden.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken werden boeren niet gebruikt in de legers. Boeren waren namelijk horigen en hadden dus geen recht om wapens te dragen. Alleen vrije mannen in de steden vormden legereenheden. Voor het gevoel van saamhorigheid bleven burgers uit dezelfde wijk bij elkaar op het slagveld. Later werden ze opgedeeld naar gilde en hadden ze hun eigen banier.
_________________________________________________________________________________
Terreinkeuze
Een legeraanvoerder probeerde een veldslag plaats te laten vinden op een terrein dat zo gunstig mogelijk was voor zijn eigen leger en zo ongunstig mogelijk voor zijn tegenstander. Zo konden heuvels gebruikt worden om troepen verborgen te houden zodat een hinderlaag gelegd kon worden, zoals in de slag bij Thielt in 1128. Voor cavalerie is vlak terrein een noodzaak om hun tactieken toe te kunnen passen.
De veldslagen tegen de Turken tijdens de Kruistochten werden daarom altijd op grote vlaktes uitgevochten. Zowel de tactieken van de ridders als van de Turkse lichte cavalerie hadden namelijk dat terrein nodig. De ridders om hun beruchte charge uit te voeren, de Turken om hun vijand te omsingelen en te beschieten met hun bereden boogschutters.
Opmars
Over de mars op weg naar het slagveld is helaas vrijwel niets gedocumenteerd. De slag bij Ascalon in 1099 is daarop een uitzondering. Raymond van Aguilers heeft ons nagelaten hoe de kruisvaarders opgesteld waren terwijl ze de Egyptenaren naderden. Tweehonderd ridders reden voorop als verkenners. De rest van het leger, allen ridders, volgde verdeeld in negen eenheden, gelijk verdeeld over voor-, midden- en achterhoede. Op deze manier kon het leger een aanval van elke zijde opvangen, omdat er altijd drie divisies klaar stonden. Omdat ze wisten dat de vijand waarschijnlijk voor ze zou zijn vormden de ieder voor zich een brede linie. Bij een aanval op de flank hadden de linies een kwartslag moeten pivoteren om deze op te vangen.
Bij de slag bij Cortenuova in 1237 ging de Lombardijse cavalerie van de Italiaanse alliantie voorop. Dit gaf de infanterie de gelegenheid om zich op te stellen en klaar te staan om de ridders van het leger van keizer Frederik II op te vangen. Slagorde in Hab 1119
Slagorde
Het leger van Boudewijn II van Jeruzalem was voor de slag bij Hab in 1119 als volgt opgesteld: de frontlinie bestond uit drie blokken, elk samengesteld uit ridders (a) en voetsoldaten (b) die elkaar konden beschermen. De tweede linie werd gevormd door de ridders van Antiochiƫ, aangevoerd door Robert Fulcoy, op de linkerflank (c) en de graaf van Tripoli met zijn vazallen op de rechterflank (d). Koning Boudewijn zelf stond met drie eenheden ridders op de derde linie (e).
Op deze manier vervulden de eenheden op de flanken (c en d) twee taken. Ten eerste maakten zij het front breder, zodat zij de vijand frontaal of op de flank konden aanvallen. Ten tweede beschermden zijn de flanken van de voorste linie (a en b). Dit soort trapsgewijze opstellingen werd vaker gebruikt. Het idee erachter is dat een linie de flanken van de linie ervoor kan beschermen, omtrekkende bewegingen van de vijand kan blokkeren en zelf de vijand makkelijker kan omsingelen.
Bevelvoerder en reserves
In tegenstelling tot alle geromantiseerde verhalen vocht de bevelvoerder van een leger niet in de voorste linies. Verder was niet altijd het staatshoofd ook per definitie de aanvoerder. Filips Augustus gaf bijvoorbeeld het bevel over aan Bisschop GuƩrin om zelf mee te kunnen strijden tijdens de slag bij Bouvines in 1214.
Om een overzicht van het slagveld te kunnen houden en op het juiste moment op de juiste plaats in te kunnen grijpen stond de bevelvoerder achter de bulk van de troepen opgesteld met de reserves. De taak van de reserves was om andere eenheden te hulp te schieten wanneer deze dreigden te verliezen. Verder was het van belang om bij een achtervolging van een vluchtende vijand de achtervolgers goed te beschermen, omdat hun rangen daarbij vaak verbroken waren.
Het gebruik van reserves was wel gebruikelijk, maar er zijn ook situaties waarbij het onpraktisch of onmogelijk is. Bij de slag bij Bouvines was het front bijvoorbeeld zo breed dat alle eenheden al nodig waren om de flanken af te dekken. Verder was de noodzaak voor reserves minder bij een verrassingsaanval of een grote meerderheid in troepen.
Terugtocht en vlucht
Als een leger aan het verliezen was, was het meestal beter om terug te trekken. Het verschil tussen een terugtocht en een vlucht is de mate van paniek die er heerst. Bij een succesvolle terugtocht worden eerst alle wagens met voorraden weggereden, vervolgens vertrekt het voetvolk terwijl de ridders hen beschermen en als laatste vertrekken deze zelf. Een leger met enkel infanterie kan zich moeilijk terugtrekken voor cavalerie, omdat de laatste hen makkelijk in kan halen. Voor ruiters is het natuurlijk heel makkelijk om voetsoldaten voor te blijven.
Het belangrijkste bij een vlucht of terugtrekking was een sterke achterhoede. Tijdens de Kruistochten en in het koninkrijk van Jeruzalem werd deze vaak versterkt met kruisboogschutters om vijandelijk boogschutters op een afstand te houden. De achterhoede moest ervoor zorgen dat de terugtrekkende of vluchtende troepen niet gevangen genomen konden worden. Toen de Fransen zich in 1303 van het slagveld bij Arques verwijderden moesten ze vijf tot zes keer halt houden en een dreigende houding aannemen om de Vlamingen op afstand te houden.
Bron:
J.F. Verbruggen - The Art of Warfare in Western Europe during the Middle Ages from the Eighth Century to 1340
_________________________________________________________________________________
|
|