Een loflied uit de dertiende eeuw: het Lied van Broeder Zon
door Donald de Groot
Tegen het eind van de twaalfde eeuw (1181 of 1182) werd in Assisi een man geboren die een belangrijke bijdrage leverde aan de wereld in de dertiende eeuw en ver daarna: Franciscus van Petrus van Bernardone. Tot zijn vijfentwintigste was hij een man die stoffen verkocht voor de zaak van zijn vader, meevocht in oorlogen, feest vierde met zijn vrienden, maar ook altijd een ruim hart had voor de armen in de wereld.
_________________________________________________________________________________
In 1205 was er een grote ommekeer in zijn leven. In plaats van te strijden in Apulië om ridder te worden of met zijn vrienden feest te vieren, gaf hij zijn kostbare wapenrusting en bezittingen weg en trok zich terug uit het tumult van de wereld. Hij deed in stilte goede werken en openlijk bood hij hulp aan de leprozen van de stad. Hij kreeg volgelingen en zijn aanhang groeide tot een ware door de paus erkende orde, de minderbroeders of zoals we ze nu kennen, de Franciscanen. Over Franciscus zijn vele vertellingen bekend en deze zijn in de veertiende eeuw door een anonieme medebroeder opgeschreven; de Fioretti (De bloempjes van Sint Franciscus). Deze vertelling hebben een bijzondere charme, omdat ze zonder retoriek zijn geschreven, in de authentieke en bevlogen verbeelding van het 'wonderbaarlijke' leven van Franciscus. Dat Franciscus zelf een groot schrijver van zijn tijd was, blijkt uit het loflied dat hij een jaar voor zijn overlijden in 1225 dicteerde.
Het rijk van God
De winter van 1225 was een zware tijd voor Franciscus van Assisi. Hij was ernstig ziek aan zijn ogen en leed nauwelijks te verdragen pijn. Ook had hij, zo bleek na zijn dood, dat hij de stigmata had; de wonden van Christus aan handen, voeten, en linkerzijde. Uiteindelijk moest Franciscus zich op bevel van minister Elias en kardinaal Hugolinus door goede oogartsen in Rieti laten behandelen. De strenge winter weerhield Franciscus er echter van om naar een oogarts in Rieti te gaan.
Franciscus kon nog wel naar het klooster Sint-Damianus reizen, waar hij vijftig dagen verbleef. Zijn ogen deden verschrikkelijk pijn en hij kon het daglicht niet verdragen, zelfs het licht van het vuur in de haard niet. Hierdoor lag hij dag en nacht in het donker. In zijn cel werd hij niet alleen door de pijn aan zijn ogen gekweld. Dag en nacht werd hij belaagd door muizen. Hij werd zelfs zo erg belaagd, dat Franciscus en zijn metgezellen dachten dat dit het werk van de duivel moest zijn.
In zo’n nacht van kwellingen was Franciscus bang aan zelfmedelijden ten prooi te vallen en hij bad tot de God om zijn ziekte te kunnen verdragen. In de geest werd hem toen een antwoord gegeven. God zegde zijn rijk toe aan Franciscus als loon voor zijn ziekte. Franciscus voelde zich een kleine onwaardige dienaar die niet wist hoe hij zijn blijdschap moest tonen of hoe hij God hiervoor moest danken. Franciscus besloot een loflied te schrijven dat troost bood aan zijn broeders en de burgers zou stichten.
Hij bedacht het loflied in de volkstaal van Umbrië en dicteerde het aan een van zijn broeders. Franciscus noemde het loflied Canticum fratris Solis vel Laudes Creaturarum, 'Het Lied van Broeder Zon of loflied van de schepselen’. Het werd het eerste meesterwerk van de Italiaanse literatuur. Franciscus leerde het lied aan zijn broeders die de wereld in gingen om te preken en nu ook het loflied te zingen. Na de preek en het loflied zei hij die preekte: ‘Wij zijn de liedjeszangers van de Heer, en als loon vragen we dat u zich bekeert’.
Enkele maanden nadat Franciscus Het Lied van Broeder Zon had geschreven heeft een twist tussen bisschop Guido en de podestà van Assisi (een hoge ambtenaar in de middeleeuwen) hem ertoe gezet om een extra strofe aan het loflied toe te voegen en hen zo tot verzoening te brengen. Toen twee broeders het loflied voor de bisschop en podestà zongen, verzoenden zij zich inderdaad met elkaar.
Het lied geeft een verbroedering weer met de schepselen, met de medemens en met het geheim van leven en dood. Franciscus zegt ons dat we met onszelf te maken krijgen, in onze houding tegenover de natuur en in onze omgang met de aarde. Als wij ons niet verbroederen met onze medemens en de natuur, is er geen verzoening met Hem die solidair is met al wat is. Het oudst bekende handschrift van Het Zonnelied van Franciscus, zoals het tegenwoordig wordt genoemd, dateert van rond het midden van de dertiende eeuw; de codex 338, fol. 33 rt-v en fol. 34r. Het lied is geschreven op drie losse bladzijden en is te bewonderen in de Bibliotheca Communale van Assisi. Het Lied van Broeder Zon is in vele talen vertaald en in het Nederlands bestaan er ook verscheidene vertalingen. Hieronder geef ik de vertaling van Otger Steggink uit 1982. Ook vandaag nog wordt het Zonnelied tijdens de diensten in de kerken gezongen.
Loflied van Broeder Zon of loflied van de schepselen
Hier begint het loflied van de schepselen, dat de zalige Franciscus maakte tot lof en eer van God, toen hij ziek was bij San Damiano.
"Hoogste, alvermogende, goede Heer,
van Jou zijn de lof, de roem en de eer en alle zegeningen.
Jouw alléén, Hoogste, komen ze toe,
En geen mensenkind is waardig Jou te namen.
Wees geloofd, mijn Heer met al jouw schepselen,
Vooral mijn grote broer Zon,
Die de dag is en ons verlicht door zichzelf.
En hij is mooi en stralend met grote glans;
van Jou, Hoogste, draagt hij het teken.
Wees geloofd, mijn Heer,
door zuster Maan en de Sterren,
aan de hemel heb Jij ze gemaakt:
Klaar en kostbaar en mooi.
Wees geloofd, mijn Heer, door broeder Wind,
en door de lucht en bewolkt en helder en alle weer,
door wie Jij aan jouw schepselen onderhoud geeft.
Wees geloofd, mijn Heer, door zuster Water,
die zeer bruikbaar en nederig is, en kostbaar en kuis.
Wees geloofd, mijn Heer, door broeder Vuur,
door wie Jij de nacht verlicht,
en hij is mooi en speels en robuust en sterk.
Wees geloofd, mijn Heer, door zuster onze Moeder Aarde,
die ons voedt en verzorgt,
en velerlei vruchten voortbrengt,
met kleurige bloemen en groen.
Wees geloofd, mijn Heer,
door hen die vergeven uit liefde tot Jou,
en ziekte en tegenspoed verduren.
Gelukkig zij die het in vrede verdragen,
want door Jou, Hoogste,
zullen zij worden gekroond.
Wees geloofd, mijn Heer,
door onze zuster Lichamelijke Dood,
aan wie geen levend mens kan ontkomen.
Wee hen die stierven in de zonden-ten-dode:
Gelukkig zij die gevonden zullen
worden in jouw heiligste wil,
want de tweede dood zal hen geen kwaad doen.
Looft en zegent mijn Heer,
en dankt en dient Hem in grote deemoed."
Bronvermelding:
- Missant, Frank. Het Zonnelied, Franciscus van Assisi. Tielt: uitgeverij Lannoo nv, 2003.
- Nolthenius, Helene. Een man uit het dal van Spoleto, Franciscus tussen zijn tijdgenoten. Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverijen, 1990.
- Steggink, Otger. Het Zonnelied van broeder Frans van Assisi. Nijmegen: B. Gottmer, 1982. Beveren: Orbis en Orion, 1982.
- www.kapucijnen.com/zonnelied.html
- www.thegreyfriars.org/reading_room_intro_writings_of_st_francis_critcalEdit.htm
- www.franciscaansebeweging.nl
_________________________________________________________________________________
|